Groene infrastructuur voor een leefbare omgeving
Hoe kunnen we het beste omgaan met de toenemende hitte, vooral in de stad? Landschapsarchitect René van der Velde pleit voor het aanleggen van meer groene infrastructuur. Want na aanleg neemt de waarde ervan alleen maar toe, in tegenstelling tot ‘grijze’ infrastructuur.
Als zoon van Nederlandse emigranten in Australië weet René van der Velde hoe het is om met extreem warme leefomstandigheden om te gaan. De hoofddocent landschapsarchitectuur en stadbosbouw aan de TU Delft groeide op in de buurt van Brisbane, met 2,5 miljoen inwoners de derde stad van Australië. “Het kan daar onleefbaar zijn. Je wilt niet weten wat er dan gebeurt”, zegt hij. “Verlies van productiviteit, schade aan infrastructuur en stedelijke natuur. En er vallen zelfs doden.” Kan dit Nederland ook overkomen? Van der Velde zegt van wel. “Het komt op ons af.”
Hitte-eilanden
Het belang van het tegengaan van hitte in de stad neemt met het oog op klimaatverandering dan ook toe. Door de jungle van asfalt en beton wordt de stad tijdens hittegolven een hitte-eiland, waar de temperatuur vele graden hoger is dan buiten de stad. En deze hitte-eilanden hebben ook ‘s nachts ontregelende effecten zoals een verstoorde nachtrust. Door het stenige karakter van de stad koelt het ’s nachts immers amper af. “De urgentie is hoog”, zegt Van der Velde. “Zeker als je bedenkt dat wereldwijd de meerderheid van de mensen al in steden woont, en dit percentage alsmaar stijgt.”
Volgens hem kunnen we dan ook zeker iets leren van hoe Australiërs met hitte omgaan. “Ze leven onder andere met bomen. Onder een boom is het koel, doordat de bladeren hitte reflecteren en absorberen en doordat verdamping zorgt voor aantoonbare verlaging van de luchttemperatuur. Door bomen in Nederland meer in de openbare ruimte en infrastructuur op te nemen, ontwerpen we groene airco’s in de stad.”
Voordelen
Van der Velde stelt dat de aanleg van groene infrastructuur niet alleen goedkoper is dan ‘grijze’ infrastructuur, het levert ook baten op. “Grijze infrastructuur brengt na aanleg volop kostenposten met zich mee – denk aan reparaties en onderhoud – en neemt in waarde af. Groene infrastructuur neemt juist toe in waarde, bijvoorbeeld in de vorm van ecosysteemdiensten.” Dat is de wetenschappelijke term voor onder meer de opvang (en afvoer) van water, afvang van fijnstof, opname van CO2 en het eerdergenoemde tegengaan van hittestress. Andere voordelen van groene infrastructuur liggen op het vlak van recreatie en ontspanning, zoals wandelen en fietsen door groene voorzieningen.
Daarnaast noemt Van der Velde economische voordelen. “Groene infrastructuur zorgt bijvoorbeeld voor werkgelegenheid, doordat het groen beheerd moet worden. Ook tonen cijfers aan dat woningen in een groene omgeving meer waard zijn. Een ander belangrijk economisch voordeel van groene infrastructuur en urban forestry is de substantiële daling van de ziektekosten. Mensen voelen zich beter in een groene omgeving en worden minder ziek of overspannen. En er zijn zelfs onderzoeken die aantonen dat mensen in een ziekenhuis met een groen uitzicht sneller ontslagen worden dan patiënten zonder uitzicht of uitzicht op grijze bouw en infrastructuur.”
Verticaal groen
Groene infrastructuur betekent niet dat we ons voortaan in de winter over modderige en in de zomer over stoffige zandpaden verplaatsen en over hobbelige paden naar ons werk rijden. “Het gaat erom dat we bomen serieus de ruimte geven en kansrijke groeiplaatsen reserveren naast ‘grijze’ wegen, fiets- en wandelpaden.” Het landelijk gebied geldt als ‘groener’. Maar ook daar moeten planologen zich volgens Van der Velde meer rekenschap gaan geven van de meerwaarde van groene infrastructuur. “Zo kunnen we ook daar de effecten van hitte vermijden.” Voor Van der Velde was het een verrassing dat metingen aan gras tijdens een hittegolf aantoonden dat de hitte die de groene sprietjes uitstraalden overeenkwam met lichte steen of half-verharding. “Het albedo-effect is vergelijkbaar”, aldus Van der Velde, doelend op de maat voor weerkaatsingsvermogen – en dus voor de opname van de warmte van zonlicht. “Verticaal groen daarentegen – bomen en struiken – absorberen straling, geven schaduw en verdampen, en dat telt.”
De 3-30-300-regel
Maar hoe ontwerp je dan met bomen in een stedelijke of landelijke omgeving? Van der Velde wijst op de 3-30-300-regel die werd ontwikkeld door zijn collega Cecil Konijnendijk. “Zorg ervoor dat elke bewoner uit elk raam altijd zicht heeft op 3 bomen. Zorg dat je 30 procent van de oppervlakte van de stad gereserveerd hebt voor bladerdek, zodat er genoeg koelte in de stad is om de hitte te weerstaan. En zorg er tot slot voor dat de afstand van elk huis tot een koele plek niet meer dan 300 meter is, of het nu een koel park of plantsoen is of een gekoelde plek als een bibliotheek of supermarkt.”
Uiteraard draagt groene infrastructuur ook bij aan de verbetering van de biodiversiteit. Al is die in de stad volgens Van der Velde al veel groter dan we dachten. “Die biodiversiteit is in de stedelijke omgeving op veel plekken in Nederland doorgaans groter dan in het landelijke gebied. Dat komt niet alleen door de grootschalige landbouw en het gebruik van bestrijdingsmiddelen, maar ook door de lange traditie van groene planning in de stedelijke omgeving.” Hij doelt hiermee op groene corridors, scheggen, passages, parken en plantsoenen. “Als je de gebouwen zou wegdenken, dan voldoen veel steden in Nederland aan de definitie van bos.” Zelfs zonder dit haast onvoorstelbare gedachtenexperiment, voldoet de geschatte 25.000 tot 32.000 hectaren boomkronen in Nederlandse steden aan het begrip ‘bosareaal’, zo weet Van der Velde. “Bij elkaar is dat ongeveer anderhalf keer de oppervlakte van de Utrechtse Heuvelrug.”
Boomsoorten
Bomen zijn dus de drager van het stedelijk groen. Maar welke bomen zijn nu het meest geschikt? De landschapsarchitect vindt het vooral belangrijk om te benoemen dat de eerste meter van de stedelijke bodem vaak uit ‘vreemde bodem’ bestaat, zoals puin. “Pas daaronder spreken we van oorspronkelijke grondsoorten als zand, veen of klei. En in veel steden is er kort daaronder pas sprake van een grondwaterstand. De wortels van bomen groeien in deze nauwe, vreemde bodemzone met een horizontaal wortelstelsel. De grootte van deze laag is ook vaak beperkt.”
Boomsoorten die met deze beperkte omstandigheden kunnen omgaan, zijn dan ook het meest geschikt. Volgens Van der Velde gaat het dan bijvoorbeeld om de linde (geslacht Tilia) en de esdoorn (geslacht Acer). “Esdoorns kunnen goed tegen droogte en hitte.” Een relatief onbekende droogte- en hittebestendige boom is de honingboom, een snelgroeiende boom uit het Styphnolobium-geslacht, die dus ook veel schaduw geeft. De boom behoort ook nog eens tot de familie van de vlinderbloemigen, wat betekent dat hij stikstof uit de lucht omzet in voor planten geschikte voedingsstof (groenbemester).
Het idee dat beukenlanen vatbaarder zijn voor ziekten en plagen, is waar. Dat geldt ook voor steden als Amsterdam met zijn iepen en straten met grote hoeveelheden kastanjes of essen als monocultuur. “Maar we kunnen ook niet overal een standaard groene saus toepassen; groen moet niet het nieuwe grijs worden. Daar moeten we in de aanleg van nieuwe groenstructuren rekening mee houden. Het gaat kortom om het vinden van een balans tussen het ruimtelijke en cultuurhistorische karakter van de stad.”
Door René Didde
Vier richtlijnen voor groene oplossingen
-
Ontwikkel meer kennis over de bijdrage van bomen en groenblauwe infrastructuur voor hittestress in stad en land.
-
Maak een centraal aangestuurd plan, met bijbehorende budgetten en verantwoordelijkheden, voor een landelijk stelsel van groene infrastructuur, als volwaardige tegenhanger van ‘grijze’ en ‘blauwe’ infrastructuur.
-
Maak een beleidsplan voor Rijkswaterstaat, de grootste natuurbeheerder van Nederland, voor toekomstig beheer en aanpassing van groen, met name bomen.
-
Organiseer op nationale schaal een gecoördineerde aanpak voor urban forestry en groene infra in steden, waaronder doelstellingen zoals 30 procent kroonoppervlakte in alle steden in 2050.
Delen
René van der Velde
René van der Velde is geboren en getogen in Australië waar hij National Parks and Wildlife policy & planning (‘technische boswachterij’) studeerde. Hij haalde in 1997 zijn mastertitel landschapsarchitectuur aan de Academie voor Bouwkunde in Amsterdam. In 2017 promoveerde hij aan de TU Delft, waar hij nu universitair hoofddocent landschapsarchitectuur en urban forestry is.
Mechanismes waarmee bomen hittestress verminderen. Bron: Urban Forestry, TU Delft
“Door bomen meer in de openbare ruimte en infrastructuur op te nemen, ontwerpen we groene airco's in de stad”
Urban Forestry
Urban forestry of stedelijke bosbouw is de zorg voor en het beheer van enkele bomen en boompopulaties in stedelijke omgevingen met als doel de stedelijke omgeving te verbeteren.
“Zorg dat je 30 procent van de oppervlakte van de stad gereserveerd hebt voor bladerdek”